Noot vooraf: Deze tekst is
het vierde en laatste deel van de op 29 september j.l. verschenen publicatie“Een Nieuwe Economische Orde – Rudolf Steiners Sociale Organica” van de Duitse
filosoof/antroposoof en industrieel Herbert Witzenmann (1905-1988). Hij werd
door hem onder de titel “Aforistische aansporingen voor een seminaar over
sociale organica” in mei 1976 geschreven als voorbereiding voor een seminaar
over het thema sociale organica dat van 10 tot 12 oktober 1976 in Zwitserland
plaatsvond. Het seminaar kwam op aansporing van Dhr. Dr. Koller tot stand. In
de inleiding op deze tekst schreef Herbert Witzenmann: “In een gesprek dat ik
voor kort met Dhr. Dr. R. Koller kon hebben, stelde zich voor ons beiden de opgave
voor ogen om de aansporingen, die wij aan Rudolf Steiner te danken hebben, zodanig
te individualiseren en uit te werken, zoals dat het huidige economische en
sociale leven van ons vereist. We kwamen in dit gesprek tot de overeenstemming
dat een seminaar, waarvan de deelnemers zich met de ontwikkeling van sociaal-organische
modellen bezig zouden houden, deze opgave zouden kunnen oppakken en in het
gunstigste geval geleidelijk tot met de zaak overeenkomstige resultaten zouden
kunnen komen.” Dat was een van de drijfveren van het toen in Dornach opgerichte
“Seminar voor jeugdarbeid, kunst en sociale organica” o.l.v. Herbert
Witzenmann, dat na zijn dood in 1988 uiteindelijk werd voortgezet door zijn
voormalige secretaris Reto A. Savoldelli.
(Deze doorwrochte, meditatieve tekst is door mij van ondertitels voorzien c.q. opengebroken om er wat makkelijker doorheen te komen.)
(Deze doorwrochte, meditatieve tekst is door mij van ondertitels voorzien c.q. opengebroken om er wat makkelijker doorheen te komen.)
Beste vrienden,
In plaats van de uitdrukking “sociaal-organisch model”
zou men natuurlijk ook een andere benaming kunnen gebruiken (bv. concept, beeld
etc.), maar de taalkundige vorm is in dit geval niet belangrijk. Uiteraard moet
men vooraf het wel onderling eens zien te worden, wat men onder die benaming in de zin van een randvoorwaarde begrijpt. Daarvoor is het echter nodig voor
ogen te houden dat men zich bij zo’n aanvankelijke verwittiging niet op starre
definities mag vastleggen, maar dat het
daarbij veeleer om een elastische karakteristiek kan gaan die in de loop van
het werk geleidelijk moet worden ingevuld en uitgebreid of ook gepreciseerd.
In deze zin som ik in wat volgt enkele mij in deze
zaak relevant dunkende gezichtspunten op in de stijl van een vluchtig ontwerp:
Sociaalorganisch
model als morele intuïtie
1. Een “sociaal-organisch model” kan, ongeacht andere
parameters analoog een morele intuïtie in de zin van “De filosofie van de vrijheid”
van Rudolf Steiner opgevat en opgebouwd worden. Een verklarend voorbeeld voor
zo’n sociaal-organische intuïtie zal ik onder punt 4 geven.
Sociaalorganische
fantasie
2. “Morele intuïties” hebben het karakter van
oerbeelden in de zin van het door Goethe ingevoerde begrip typus (type). Ze
zijn daarom structuur-vormende opbouwkrachten en variabele stabilisatoren van
door hen bepaalde verschijningsvormen (metamorfosen) zonder zelf te
verschijnen. Het ontwerpgebied van zulke verschijningsvormen is op het
maatschappelijk vlak de sociaal-organische fantasie, die met de morele fantasie
overeenstemt. Zulke strikt gesproken niet-voorstelbare, maar slechts door het
voorstellen intendeerbare sociaal-organische intuïties dienen dus in enkele
dezelfde typus toebehorende metamorfoses gerepresenteerd worden. Dit is uiteraard
de opgave van de sociaal-organische fantasie.
Sociaalorganische
techniek
3. Hiertoe moet echter als derde de zogenaamde
“sociaal-organische techniek” overeenkomstig de morele techniek komen. De
opgave van de sociaal-organische techniek is vooral het afbakenen en analyseren
van zijn voorwaarden en zijn scala van variatiemogelijkheden waarin een van de
metamorfosen van het sociaal-organisch model in de praktijk kan worden gebracht.
Tegenstroomprincipe
inzake arbeid en kapitaal
4. Het voorafgaande zal door de volgende aanduidingen
iets verder gesubstantiveerd worden:
Als een intuïtief sociaal-organisch model heb ik al geruime
tijd geleden het “tegenstroomprincipe” voorgesteld[1],
o.m. ook voor het begrip en de verzoening van de beide zogenaamde factoren
“arbeid” en “kapitaal”, die tegenwoordig in Duitsland maar ook elders
behoorlijk met elkaar in de clinch liggen. Volgens dat principe dienen zich binnen
een prestatiegemeenschap individuele en coöperatieve initiatieven in een
uitwisseling van hun doelstellingen en door een samen en in elkaar werken van
hun taakoplossingen te ontplooien. Een centraal, solidair opgebouwde en volgens
moderne, sociaal-organische en per bedrijf individuele rechtsprincipes
geconstitueerde raad van advies dient een bemiddelende en functionele rol te
ondernemen onder waarneming van de eisen die de cultuur- en prijsrechtvaardigheid
stelt. Dit zou het ware en werkelijke equivalent van het zgn.. medezeggenschap
zijn. – Hiermee is natuurlijk slechts een als aansporing en geenszins als vooronderstelling
gedacht voorbeeld gegeven van een sociaal-organische intuïtie.
Sociaalorganische
inventie
Reeds deze korte karakteristiek verlaat het
sociaal-organische intuïtiegebied in de pregnante zin van het woord en gaat
over in het fantasiegebied van sociaal-organische ontdekking, inventie. Alle
verdere differentiatie en concretisering van wat hier aangeduid werd behoren
daarom tot dit gebied. Hier gaat het er dus om de uitvoeringsvormen van het
model te ontdekken. Onder uitvoering kan in deze samenhang tweeërlei begrepen
worden.
Oeruitvoering
De “oeruitvoering”, waardoor een sociaal-organisch
model tot de grondslag van een bestaand of nog niet bestaand bedrijf wordt gemaakt.
Bij de oprichting van een nieuw bedrijf heeft de
oeruitvoering natuurlijk slechts een heuristische, d.w.z. zelfvindende richtwaarde.
De oeruitvoering moet in de experimenteel sociaal-organische oordeelsvorming
geverifieerd, gemodificeerd en geïndividualiseerd worden. Zij is pas dan een
organische metamorfose van het intuïtieve typus, indien ze aan de
kwantitatieve, kwalitatieve en culturele ontwikkeling van het bedrijf als een
dynamisch voorbeeld recht weet te doen. Bij een al bestaand bedrijf komt de
oeruitvoering van het model tot haar recht als bewustwording van de meer of minder
onbewust typische en specifieke sociale organica inherent aan dit bedrijf.
Naast de bewustwording en ontwikkeling daarvan is vooral kennis en omvorming
van de verscheidene remmende factoren van betekenis die de voortgang van het
bedrijf beschadigen.
Toepassingsgebied
Het “toepassingsgebied”, die de organische
specificatie en integratie van de individuele bedrijfssectoren betreft.
De hoofdvraag van alle sociaal-organische ontdekkingen
betreft de eigenschappen die binnen een tijdsgewricht-, institutioneel- en maatschappelijk
beperkte scala van mogelijkheden enerzijds alle bedrijven met elkaar gemeen
hebben en die anderzijds de individueel niet herhaalbare karakteristiek van een
bepaald bedrijf vormen. Deze beide polen vormen het interval waarbinnen de
sociaal-organische inventie haar aanzetpunten zoeken en vinden. Algemeen voor
bedrijven is bv. de interdependentie van de vorming van W1 (arbeid toegepast op
de natuur, zgn. handarbeid) en van W2
(geest toegepast op de arbeid, zgn.. hoofdarbeid) zoals die in de cursus
“Wereldeconomie” van Rudolf Steiner ontwikkeld worden.[2]
Binnen dit gebied vormen zich door specifieke prevalenties de verscheidende
bedrijfstakken. De prevalenties omvatten hierbij verzamelingstheoretische
categorieën van bedrijven, wier opgaven de moderne bedrijfswetenschap door
speltheoretische en beslissingslogische formules gelooft te kunnen bevatten. De
W-1 vorming begint al in het gebied van de oeruitvoering en bereikt onder
steeds toenemende organisatie-invloed haar hoogtepunt daar waar een maximum aan
integratie van de gedifferentieerde en tegelijk coherente arbeidsprocessen
bereikt is. De W-2 vorming begint begrijpelijk in dit gebied en strekt zich met
onscherpe grenzen ongeveer van de waardebepaling van de arbeids- en
functieplaatsen uit tot aan het ondernemingsstrategische bedrijfsadvies en de
bedrijfsvoering.
Bedrijfstakken
In overeenstemming daarmee komen daaruit voort de
bedrijfstakken van het productie-, transport-, en adviesbedrijf, die natuurlijk
nooit in ongemengde vorm voorkomen, maar zich in elk bedrijf doordringen. Ze
kunnen weliswaar in de zin van [de Duitse socioloog] Max Weber ideaaltypisch
geconstrueerd worden, maar treden binnen de bedrijfswerkelijkheid steeds
tendentieel op. Een categoriale ordening van de bedrijfstakken is ook onder het
gezichtspunt van de drie functiestappen van de tegenstroomdynamiek mogelijk. –
Bedrijfsindividueel uniek zijn o.m. de geschiedenis van het ondernemen, de
ondernemingswaagstukken en hun verantwoordelingsdragers.
Sociaal-organische
aanknopingspunten
5. De karakteristiek van de sociaal-organische
inventie is reeds, in overeenstemming met de aard van de zaak, op het gebied
van de sociaal-organische techniek overgeslagen. De sociaal-organische techniek
moet zich met de reeds voorhanden zijnde voorwaarden bezig houden waaronder een
sociaal-organische bedrijfsvoering kan plaatsvinden. De elasticiteit en
resistentie van deze voorwaarden moeten bekend zijn eer een sociaal-organische
functionalisering opgestart kan worden.
Daarmee wordt naar het belangrijke en moeilijke gebied
van sociaal-organische aanknoping verwezen. Aanknopingsvoorwaarden liggen reeds
in de status van een al bestaand bedrijf voor, waarvan de parameters o.m.
sectorspecifieke, personeelspecifieke en verzamelingsspecifieke structuren en prestaties
vooraf zijn. De vrij grote resistentie van deze factoren mag niet onderschat
worden, daar ze o.m. het investeringsniveau van het bedrijf betreffen dat des
te moeilijker veranderbaar is, hoe hoger het kwalitatieve en kwantitatieve
prestatieniveau van het bedrijf ligt. Nog veel ongevoeliger zijn echter de
aanknopingsvoorwaarden die in het individuele bedrijfsgebied overslaan. De
parameters daarvan zijn o.m. locatie, het sociale, politieke en cultuur- c.q.
beschavingsspecifieke milieu, taalafhankelijk rollengedrag van de medewerkers
(een lievelingsthema van de sociologie), levensstandaard, sociale, politieke en
economische efficiëntie en tendens en nog veel meer andere dingen. Uit dit
gebied moeten ook de elementen geput worden die bij de oprichting van het
bedrijf nodig zijn, bv. het kapitaal, bestaand uit eigen en andermans kapitaal,
de arbeidsruimten en de machinale en organisatorische inrichting. Hier leven de
medewerkers die gewonnen en met het ondernemingsdoel, dat in overeenstemming
met de sociale verwachtingen en rechtsbepalingen vastgesteld wordt, vertrouwd
moeten worden gemaakt. Hier liggen ook de voorwaarden voor vele andere
beslissingstheoretische waarden voor, bv. de coöperatie-, markt-, en
rentabiliteitsprognoses en nog veel meer dat nodig is voor de rechtvaardiging
van de oprichting van het bedrijf alsmede van de bedrijfsleiding.
De
tegenstelling van vrijheid en macht
6. Een belangrijke, sociaal-organisch uiterst
beduidende polariteit is die tussen vrijheid en macht. Het determinisme-/indeterminisme-probleem
kan binnen het terrein van kennis en maatregelen geenszins uitgesloten worden.
Evenwel is er voor de hier door mij neergelegde aforistische aansporingen op
dit gebied geen plaats. De problemen op dit gebied worden overigens in Rudolf
Steiners vrijheidsleer en sociale organica op een unieke wijze ontwikkeld.
Uiteraard zijn de hiertoe behorende onderzoeksresultaten van Rudolf Steiner op
hun betekenis van onze tegenwoordige tijd nog nauwelijks ontsloten. Dit geldt
vooral voor Rudolf Steiners scheppingen op het gebied van de rechtswetenschap
en de rechtsordening. Hierbij moet men de “epochale” van de “bedrijfsinterne
rechtsvorming” onderscheiden.
Over de machtsvormen en –formules, waarover
tegenwoordig een levendige discussie wordt gevoerd en die het onderwerp van een
uitgebreide literatuur vormen, heeft Rudolf Steiner zich minder expliciet dan
impliciet geuit. Ook hierover kan in dit exposé slechts een aanduiding worden
gegeven. Het nadenken over het wezen van machtsvormen, die vandaag de dag in
vele verschijningsvormen en versluieringen de wereld beheersen, mag echter niet achterblijven, wanneer men van
plan is vrije en vrijheid scheppende organisatievormen te verwerkelijken.
Wellicht is de volgende verwijzing van enige betekenis.
Vormgevings-,
vernietigings- en uitvoeringsmacht
Vormgevings-, vernietigings- en uitvoeringsmacht
kunnen als de drie wezenlijke verschijnings-vormen van de macht worden onderscheiden.
Deze drie vormen treden begrijpelijk niet geïsoleerd, maar in verbond met
elkaar op, omdat ze niet metamorfosen maar dimensies van de macht zijn. Er is namelijk
geen vorm van macht zonder uitvoering mogelijk, waarbij echter de
uitvoeringsmacht zelf een specifieke karakteristiek toont. Uitvoeringsmacht
berust in wezen op de bezetting van stafposities met hooggekwalificeerde,
rollen- en systeemgebonden functionarissen. In zo verre de hiermee schaars aangeduide
karakteristiek van de macht treffend is, is ze het tegenbeeld van vrijelijke
organisatievormen en daarom de keerzijde daarvan. Als zo’n negatieve
karakteristiek zou dat juist voor een positief begrip van het onderhavige
probleem van betekenis kunnen zijn.
Methodologische
tussenbemerking
7. De grondslag voor de geplande sociaal-organische
arbeid dienen m.i. de beide sociaalwetenschappelijk hoofdwerken van Rudolf Steiner
te zijn, te weten “De filosofie van de vrijheid”[3]
en de zogenoemde “Cursus Wereldeconomie”[4].
Later kunnen wellicht nog andere werken van Rudolf Steiner hieraan toegevoegd
worden, bv. de voordrachten over “Die Bedeutung der Anthroposophie im Geistesleben
der Gegenwart” (De betekenis van de antroposofie in het huidige geestesleven,
GA 82, niet vertaald).[5]
De bij de bestudering van deze werken aanbevolen
methode is m.i. die van de psychische observatie, d.w.z. de verificatie van de
door Rudolf Steiner opgetekende inhoud door de eigen innerlijke ervaring. Het
achterwege laten van deze factor is zowel het gevolg als de oorzaak van het
huidige de wereld beheersende materialisme en de hoofdfout van de huidige
triomferende natuurwetenschap. Deze zet namelijk met haar observaties veel te
laat in, daar ze er nauwelijks rekening mee houdt dat het uitgangspunt van elke
observatie in de observator zelf moet worden gevonden. De aangeduide
ontsluiting van de werken van Rudolf Steiner moet aangevuld worden door de
bewustwording van hun (compositorisch tot uitdrukking komende) intuïtieve
inhoud, die als een “rode draad” binnen de opeenvolgende details van Rudolf
Steiners presentatie kenbaar wordt. Deze methodologische tussengevoegde opmerking
moge toegestaan zijn, daar elke poging die de pretentie heeft zich boven het
niveau van dilettantisme te verheffen een bezinning op haar procedure
behoeft. Omdat het hieraan bij de soms
vaak volstrekt loffelijke prestaties van antroposofische auteurs dikwijls
ontbreekt, leidt de analyse van hun prestaties meestal tot het droevige
resultaat dat ze zich als onbewust in de door Rudolf Steiner overwonnen
deductieve of inductieve procedure teruggevallenen neerzetten.
De leer van de
rechtvaardige prijs
8. Zoals bij u algemeen bekend, is de rechtvaardige
prijs het centrale begrip van de sociale organica van Rudolf Steiner. Dit is zo
onmiskenbaar en treffend dat men de zogenoemde “Cursus Wereldeconomie” wellicht
de beter toepasbare titel “De leer van de rechtvaardige prijs” zou kunnen
geven. Hier heb ik mij vaker over geuit.[6]
De leer van de rechtvaardige prijs is tegelijk de “rode draad”, het vervolgen
waarvan de gecompliceerde implicaties van de voordrachten van deze cursus
worden geopenbaard. Sociaal-organische modelconstructies moeten daarom door dit
centrale begrip hun richtwaarde krijgen. Wanneer dus bv. aan zo’n
modelconstructie de tegenstroomintuïtie
ten grondslag moet worden gelegd, zou getoetst moeten worden, of, in hoe ver en
hoe ze recht aan de sociaal-organische prijsidee van Rudolf Steiner kunnen doen. Indicatoren van zo’n toetsing
zouden o.m. met het oog op zodanige factoren verkregen kunnen worden die in
sociaal-organische zin prijsvormend dan wel prijsvervalsend zijn. Uitgaand van
de observatie van de prijsdynamiek in het sociale organisme alsmede van haar
functie in een speciaal model, zouden ook uitzichten op een sociaal-organische
rechtsschepping en de cultuur van een modern rechtvaardigheidsgevoel te
verkrijgen zijn. De rechtsschepping en het kweken van zo’n gezindheid zou
daarbij zowel met het oog op haar algemene alsmede op haar per bedrijf individuele
parameter tot het onderwerp van
sociaal-organisch onderzoek moeten worden. Hiermee wordt op een van de
belangrijkste implicaties van het model gewezen. In aller korte heb ik hierover
in mijn voordracht over de vier rechtsvormende grondbeginsels enkele aanduidingen
gemaakt.[7]
Universele
schenkingsidee
9. Zoals algemeen bekend, zijn de huidige opvattingen
over de arbeidsprijs (=loon) enkele van de belangrijkste oorzaken van de prijsvervalsing.
De zogenoemde loongerechtigheid is daarom op de manier zoals ze vandaag
nagestreefd wordt, weliswaar niet de enige, maar toch een van de belangrijkste
oorzaken van de prijsongerechtigheid. Het afpingelen op de prijs van de
arbeidskracht staat bovendien in schril contrast met de heden ten dage met de
grootst mogelijke passie vertegenwoordigde eis naar de menswaardigheid van de
arbeid. De genezing van het sociale loonsyndroom zou de algemene
sociaal-organische uitvoering van de schenkingsidee zijn, die Rudolf Steiner
expliciet vooreerst in haar betekenis voor het vrije geestesleven ontwikkeld
heeft. Haar veralgemenisering volgt echter uit het grondbeginsel dat
arbeidskracht geen koopwaar mag zijn.
Het sociaal-organische
evangelie
Tegen dit principe van het sociaal-organische
evangelie, dat in de ons overgeleverde woorden van het Oude Testament wordt
uitgedrukt: “Wij zijn allemaal stadhouders van God.”[8],
zondigen vandaag zowel de arbeiders als de ondernemers. De arbeiders en vooral
de machtige functionarissen die hen vertegenwoordigen slaan zich echter zelf in
het gezicht. Het doordenken van de veronderstellingen en gevolgen van het
serieus bedoelde postulaat “Arbeid mag geen waar zijn” leidt namelijk tot de universele
schenkingsidee. Hiertoe zou men o.m. mijn in het Zwitserse “Park der Grünen”
voorgelezen en in de “Mittelungen” van de “Arbeitkreis zur geistgemässen
Durchdringung der Weltlage” gepubliceerde voordracht “Die Überwindung des
Materialismus durch geistige Erfahrung” (De overwinning van het materialisme
door geestelijke ervaring, niet vertaald) verder kunnen nalezen.[9] Volgens dit idee van “universele schenking”
zou iedereen die arbeid verricht (zoals het alleen menswaardig is) zijn arbeid
aan de gemeenschap schenken, zonder een tegenprestatie te eisen. De gemeenschap
zou hem of haar in overeenstemming daarmee en naar de mate van de totale waarde
van het sociaalproduct de nodige levensbehoeftes schenken.
Vaststelling
van de basisbehoefte
De inschatting van de levensbehoefte is daarbij een
van de belangrijkste en moeilijkste vragen van de sociale organica. Want
hierbij kan natuurlijk niet van de leugenachtige propaganda van de gelijkheid
van de mensen uitgegaan worden. Veeleer moeten bij de inschatting van de
individuele behoefte algemene en individuele gezichtspunten met elkaar
verbonden worden. De vaststelling van de “basisbehoefte”is enerzijds een
theoretische, anderzijds een praktische. De theoretische vaststelling betreft
het basispostulaat dat volgens het fysiologische en psychologische
organisatieniveau van een bevolking gemeten wordt. De praktische vaststelling
is slechts een rekenopgave, waarvan het resultaat de deling van het brutto
nationaal product (bnp) door het aantal personen van de bevolking is. Daarbij
moet een bepaald bedrag van de waarde van het bnp voor individuele vereffening
moet worden teruggehouden. Natuurlijk is het de opgave van de sociale organica
om de praktische vaststelling met de theoretische in overeenstemming te
brengen. De vragen die de reservering en de verdeling van het bedrag voor
“individuele vereffeningen”betreffen, behoren tot de interessantste en
moeilijkste van het totale gebied van de sociale organica. Deze schets biedt
geen ruimte om hier nader op in te gaan.
Valutazekerheid
Overigens zou het nuttig zijn om de universele
schenking als een metamorfose van de sociale prijsgerechtigheid te ontwikkelen.
Complementair aan de idee van universele schenking is de door Rudolf Steiner in
de cursus Wereldeconomie ontwikkelde idee van valutazekerheid, die wederom de
grondslag voor de sociaal-organische verdeling volgens de door Rudolf Steiner
aangegeven sleutel is. Interessant zou het wellicht zijn in de door Rudolf
Steiner ontwikkelde en tot nu toe nauwelijks begrepen prijsformules – die ik,
zoals wellicht bekend is, voor het eerst met succes heb kunnen interpreteren[10]
– om de arbeidskracht als waar, dus het loon als factor in te zetten, zoals het
bij de erkenning van de huidige calculatiegewoontes en de daarmee
overeenstemmende voorstellingen over de arbeidsprijs het geval zou moeten zijn.
Een dergelijke, uiteraard vervalsende toepassing van de prijsformules van
Rudolf Steiner zou de formulering van het onwerkelijke en asociale zijn, dat
echter overeenstemt met de huidige zogenoemde
economische werkelijkheid. Een zodanige negatieve karakteristiek is echter wel
geschikt om die na te streven werkelijkheid des te duidelijker te doen
profileren. Prijsgerechtigheid, schenking, “valutazekerheid en verdeling van
het sociaalproduct zijn eng met elkaar samenhangende, elkaar wederzijds
bepalende en in elkaar overlopende begrippen. Ze vormen een ideëel organisme, waar tegenover
de draagkracht van elk sociaal-organisch model zich moet bewijzen. In samenhang
met de schenkingsidee zou ook de vandaag vooral onder het gezichtspunt van
belastingsvoordelen gepraktiseerde stichtingsidee te beschouwen zijn. Hierbij
zou het nuttig zijn om bij de door Prof. Strickrodt ontwikkelende
voorstellingen aan te knopen.[11]
Moderne
godsdienst als dienst aan de aarde
10. Een integraal onderdeel van het tegenstroommodel
is de adviesinstantie. Hiermee hangt de welzeker belangrijkste vraag van alle
sociaal-organische maatregelen en strevingen samen. Een economisch efficiënt
samenwerken van mensen, dat tegelijk recht doet aan de menselijke waardigheid
en waarin de medewerkers zich op waardige wijze terecht vinden, hangt op beslissende
wijze af van de vaardigheid en bereidwilligheid tot overleg, d.w.z. van de
vaardigheid van de beraadslagenden om elkaar te begrijpen en op elkaar in te
gaan. Deze vaardigheden zijn snel op hun retour en worden ook nog nauwelijks
door de traditionele denkgewoontes en vastgeroeste gezindheden gevoed. Een
sociaal-organisch modelontwerp dat niet de vernieuwing van een “cultuur van overlegvaardigheid en begripsvermogen”,
die dus niet de verzorging van intersubjectiviteit in zijn kader als een van de
belangrijkste vereisten behelst, moet daarom van het begin af aan als
ontoereikend beschouwd worden. Terecht wordt vandaag met veel nadruk de “menswaardigheid van de arbeid” geëist.
Ik zag mij echter ertoe genoopt in verscheidene voordrachten met dezelfde
klemtoon te benadrukken dat deze eis alleen complementair aan de minstens net
zo belangrijke andere naar de “arbeidswaardigheid
van de mens” gerechtvaardigd is. De dienst aan
het organisme van de aarde en het sociale organisme is de moderne Godsdienst,
waartoe de mensen zich eerst waardig moeten maken. [nadruk van de vert.] Men hoeft niet bang te zijn om
dit godsdienstig karakter van een echt sociaal-organisch model cru uit te
spreken. Want het gaat geenszins om een plaatsvervangende bevrediging van
verouderde en sentimentele behoeftes van kerkgangers. Veeleer gaat het om een
element van economische efficiëntie en sociale rechtvaardigheid. Want de
arbeidswaardigheid is verregaand identiek aan de waardigheid van
de beraadslagingen en de vaardigheid om deze door te voeren. Deze
behoeven een bewuste cultuur. De hiervoor ter beschikking staande
vormingsmiddelen zijn naast meditatie en de oefening van psychische observatie
(introspectie) vooral een inleiding in de antroposofie als algemene mens- en
wereldkunde alsmede kunstzinnige oefeningen op het gebied van de door
Rudolf Steiner nieuw ontsloten kunsten. De wetenschappelijke en
kunstzinnige vorming binnen bedrijven die door Rudolf Steiner
dringend aanbevolen werd en die in het kader van de tevens door Rudolf Steiner
aanbevolen bedrijfsgesprekken in te richten zouden zijn, is onder vele
gezichtspunten iets waar een toekomstige bedrijfsvoering dringend naar verlangt.
Het betrouwbaarheidsprobleem
In een bijzonders interessante en
belangrijke samenhang staat hiermee het “betrouwbaarheids-probleem”. Dit wordt
door elke in het bedrijfsleven staande verantwoordelijke als een van de grootste
zorgen beschouwd. In ons cybernetisch tijdperk krijgt deze zorg nog een extra
accent. Men formuleert deze zorgen meestal als het steeds meer uit elkaar
vallen van vakkundige en leidinggevende kwaliteiten. Het is algemeen erkend dat
een nog zo grote vakopleiding slechts met enkele uitzonderingen een
karakterologische garantie behelst. Anderzijds wordt echter ook een zekere
overeenstemming tussen het karakterologische en het algemene onderwijsniveau
erkend, De oneindige superioriteit van een spirituele algemene opleiding in de
zin van de geesteswetenschap van Rudolf Steiner verdient hier een bijzondere vermelding.
Die is ook het beste heilmiddel tegen de steeds meer om zich heen grijpende
vreugdeloosheid en lusteloosheid binnen de huidige mensheid. Dit verlies van
culturele waarden is overigens ook een van de hoofdoorzaken van de kloof tussen
jong en oud, die ook in personeelsproblemen van bedrijven een grot rol speelt.
De
hoofdvraag van het moderne leven
11. Een aantal andere belangrijke
vragen waarmee bij de constructie van een sociaal-organisch model rekening moet
worden gehouden, bv. het oogmerk, de omvangbeperking en methodes van de winstcreatie,
kunnen in dit korte exposé niet behandeld worden. Daarom zal aan het einde van
deze, zonder aanspraak op wetenschappelijke precisie en volledigheid samengestelde
aforismen, tenminste nog een korte verwijzing naar de hoofdvraag gegeven worden
die voor alle gebieden van het moderne leven van centrale betekenis is. De
hierbij in aanmerking komende formulering van Rudolf Steiner luidt “Het inwijdingsprincipe
moet weer beschavingsprincipe worden!”
Het
inwijdingsprincipe moet weer beschavingsprincipe worden
Eenduidiger en indringender kan het
primaat van het vrije geestesleven niet tot uitdrukking worden gebracht. Helaas
bestaat hiervoor ook binnen de Algemene Antroposofische Vereniging nauwelijks
begrip.[12]
Dit onbegrip drukt zich ondanks tegenovergesteld theoretische verzekeringen in
het praktische gedrag van hen die handelen uit, daar bijna alleen winstgevende
ondernemingen, maar nauwelijks winst-opmakende initiatieven, zoals die voor het
vrije geestesleven kenmerkend zijn, ondersteund worden. Dit geld ook met het
oog op het tegenwoordige Goetheanum, daar in dit geval gezien de huidige
verhoudingen door de leden niet het vrije geestesleven, maar de institutie
ondersteund wordt.
De sociaalwetenschappelijke
interpretatie van het bovengenoemde postulaat is dus van groot belang, temeer
omdat in het huidige openbare leven het tegenovergestelde principe bijna
uitsluitend gehuldigd wordt, namelijk de verheffing van het beschavingsprincipe
tot het inwijdingsprincipe, d.w.z. de inwijding in het streven naar winst,
voordeel en ijdelheid vleiende aanzien. De interpretatie van de spirituele
cultuurformule van Rudolf Steiner behoeft een indringende en zeer uitvoerige
behandeling. In het kader van deze aforismen kan er hier alleen op gewezen
worden dat deze formule in haar voorwaarden, volgen en implicaties het antwoord
op de welzeker dringendste vraag van onze tijd is. Deze vraag betreft de zin
van ons bestaan, überhaupt de zin van het wereldgebeuren. Het gevoel van het
verlies aan zingeving, van zinledigheid dat zich onder de huidige mensen als
een uithollende malaise steeds meer uitbreidt is een van de meest zorgwekkende
sociaalpathologische symptomen van onze tijd. De wilsverlamming en de
vernietigingsdrift, de gevoeligheid voor roes en geweld, de gelijkschakeling
van voordeel en mensenwaarde alsmede vele andere ziekteverschijnselen van het
ziele- en het culture leven voeren op dezelfde wijze naar deze oorsprong terug.
Het inzicht dat het inwijdingsprincipe het moderne sociale principe moet zijn,
zou alle syndromen van de huidige sociaalpathologie kunnen genezen. Dit
principe betekent dat overeenkomstig het geestelijk wezen van de ons omringende
natuur alsmede de eigen geestelijke wezensaard
van de mens de vormgeving van zijn natuurlijk en sociaal milieu zo ingericht
moet zijn dat het enerzijds met de geestelijke zijnsgronden van de wereld
overeenstemt en anderzijds ook de grondslag voor de beste en alzijdige ontplooiing
van het geestelijke potentiaal van de mens vormt. Elk sociaal-organisch model
moet zijn geaardheid en deugdelijkheid ten opzichte van de richtwaarde rechtvaardigen
die dit principe stelt.
De
literaire basis van de seminaararbeid
12. De literaire basis van de
veronderstelde seminaararbeid moet m.i. in het werk van Rudolf Steiner gevonden
worden. Maar toch zal in de loop van de tijd mogelijk ook de desbetreffende
eigentijdse literatuur, tenminste in enkele interessante voorbeelden, aan bod
komen. Dit schijnt met het oog op de snelle wetenschappelijke ontwikkeling van
de laatste decennia die vooral in de Verenigde Staten tot een tot nu toe
nauwelijks gekende scherpzinnige ontplooiing op de gebieden van logica,
taalkunde en wetenschapstheorie heeft geleid, alle takken der wetenschap
beïnvloedend, onontbeerlijk.
* * *
[1] Zie Götz Rehn: “Modelle der
Organisationsentwicklung”, p, 297 ff.
[2] Deze cursus is, zoals eerder hier vermeld, ondanks al veel eerder
aankondigingen van Uitgeverij Hesperia dat een heruitgave onderweg is, al (veel
te) lang uitverkocht. Voor een inleiding op deze cursus, zie Herbert
Witzenmanns, “De rechtvaardige prijs – wereldeconomie als sociale organica”,
Willehalm Instituut, Amsterdam 2009.
[3] Rudolf Steiner, “De filosofie van de vrijheid”, Zeist, 2003
[4] Zie voetnoot 38.
[5] Daartoe kommen uieraard ook de werken van Herbert Witzenmann die hij
bijna allemaal na het schrijven van dit opstel heeft uitgebracht, met name de
vorige hoofdstukken in deze publicatie en de andere twee sociaalorganische
studieboeken.
[6] Zie voetnoot 2.
[7] Zie Herbert Witzenmann, “Vom vierfachen Quell lebendigen Rechts”,
Dornach 1984.
[8] Een Duitse theologe heeft zich hierover als
volgt geuit: 1. De Hebreeuwse tekst die Luther vertaalde met "Laat Ons
mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis", (Gen 1:26) en die we
met '”Beeld van God” weergeven, vertaalt men uit het Hebreeuws letterlijk
waarschijnlijk het beste met "als ons beeld als een gelijkenis/gelijkenis
van ons." Het eerste begrip is de weergave van het Hebreeuwse woord Zalam,
die zo veel als het imago van het cultusstandbeeld betekent... Het verwijst
eigenlijk naar het beeld dat je kunt aanraken. Het begrip komt uit de
oriëntaalse Oudheid waar de godheid werd afgebeeld in cultusstandbeelden. We
kennen dergelijke beelden uit Egypte, maar ook uit Mesopotamië. Die
cultusstandbeelden hadden de functie om de godheid op aarde te
vertegenwoordigen. Zij waren de vertegenwoordigers van de godheid op aarde. De
beelden waren niet eens de godheid - een veel voorkomende misvatting – maar,
als het ware, stadhouders van de godheid, waarin de godheid kon inwonen. Daarom
werden zij vereerd en verzorgd. Vaak wordt ook de koning of farao genoemd het
"beeld van God op aarde." ...
2. Als er nu in het Oude Testament staat: "Laat Ons mensen
maken naar ons beeld ..." is dus niet alleen de koning meer het beeld, de
vertegenwoordiger van God op aarde, maar alle mensen bedoelt. Er vindt in het
Oude Testament, in tegenstelling tot de oriëntaalse oudheid van het Oude
Testament, als het ware, een "democratisering" van deze voorstelling
in plaats, je zou ook kunnen zeggen: een "Royaliserung van de mens".
De mens is koninklijk in de zin dat hij fungeert als een vertegenwoordiger van
God, het beeld van God op aarde.
3. Het tweede begrip - "soortgelijkheid" /
"gelijkenis" - is de weergave van een Hebreeuws woord dat van een
werkwoord, "hetzelfde zijn"/ “vergelijkbaar zijn” is gevormd. Het
beste is om het te weergeven met "gelijkenis". Dit tweede woord dient
de eerste tastbare voorstelling dat mensen als het ware de beelden van God
zouden zijn, weer ietwat recht te zetten. "Als een gelijkenis“/ "een
gelijkenis " wil zeggen, God ziet er niet uit zoals hoe mensen er uit
zien. Dit idee is in Israël alleen vanwege het tweede Gebod " Gij zult
geen beeld, noch enige gelijkenis maken." - onmogelijk. Met de term
"overeenkomst"/ "gelijkenis" moet de afstand van de mensen
tegenover God worden beschermd - het mysterie van God. Het getuigenis van de
goddelijke gelijkenis van de mens beantwoordt daarmee op de vraag: "Waarom
is de mens op aarde?” De mens is er, zoals de koning in de oriëntaalse oudheid,
om als de stathouder van God op aarde op te treden in de oude regio Nabije? Hoe
deze "oproep tot actie" dient te worden begrepen, wordt uitgedrukt in
Gen 1:28.
[9] Geen verwijzing in de Duitse versie voorhanden. Deze werkkring onder
de leiding van Herbert Witzenmann publiceerde het orgaan “Mitteilungen” en
organiseerde in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw de jaarlijkse
sociaalwetenschappelijk conferenties “Beiträge zur Weltlage”, eerst in het
Goetheanum te Dornach, Zwitserland en daarna in het naburige Arlesheim.
[10] Zie Herbert Witzenmann, “De rechtvaardige prijs”, Willehalm Instituut,
Amsterdam 2009
[11] Zie Georg Strickrodt “Die Stiftung als neue
Unternehmensform”, Westermann, 1970, (De
stichting als nieuwe ondernemingsvorm, niet vertaald).
[12] Zie Herbert Witzenmann “De oergedachte – Rudolf Steiners beschavingsprincipe
en de opgave van de Antroposofische Vereniging”, Willehalm Instituut, Amsterdam
1993.